Het is alweer twaalf jaar geleden dat ik voor het eerst in Italië was. Sapri, een dorpje in een kleine baai, een paar honderd kilometer ten zuiden van Napels. Destijds had ik nog geen auto en, met uitzondering van de dag waarop ik Pompeï bezocht, had ik eigenlijk niks te doen. Tien Septemberdagen -alleen- op een hotelkamer in Zuid-Italië. Dat was wel wat. Hoewel ik alles spannend vond, kan ik me goed herinneren dat ik me de laatste paar dagen van die vakantie wel wat verloren voelde. Er was nergens waar ik heen kon. Alles was ver weg. Ik sprak geen woord Italiaans. Dus ik kon eigenlijk weinig anders doen dan lezen en wandelen.

Desondanks heeft die vakantie grote indruk op me gemaakt. Het was sowieso de eerste keer dat ik lange tijd solo op vakantie ben gegaan. En ik maakte kennis met veel verschillende facetten van Zuid-Italië. De wilde taxirit door de straten van Napels, de uren die ik onder de brandende zon heb doorgebracht tussen de ruïnes van Pompeï en ten slotte het landelijk gelegen Sapri, waar vrijwel geen buitenlandse toerist komt. Toen ik daar verbleef realiseerde ik het me niet zo, maar bij terugkomst op Schiphol schrok ik ervan hoe overdreven luxueus we in Nederland leven. Ik had een lange reis achter de rug en ging wat te eten kopen op de luchthaven. Een simpele broodjescounter, nog geen tien vierkante meter groot, maar wel een marmeren vloer, vier joekels van LCD-schermen aan de muur die niks anders vertoonde dan het menu. En alles spik en span.
Jeetje, dacht ik. Het leven kan zoveel mooier zijn, als je niet zo overdrijft. Eenvoud. Simpel genieten. Wat dat betreft klinkt de Italiaanse tegenhanger van “The American Dream” mij veel mooier en wezenlijker in de oren: La Dolce Vita.. Misschien is ook dat maar een droom. Je ziet dat het leven van de meeste italianen heus niet zo dolce is. Maar het is wel een waardige droom.

Inmiddels een rijbewijs op zak en bovendien ben ik na die eerste reis nog driemaal naar Italië teruggekeerd. En wat ik keer op keer maar weer besef: Er is nog zoveel Italië om te ontdekken!

In 2006 realiseerde ik me het nog niet, maar 27 kilometer ten zuiden van Sapri mondt de rivier de Noce uit in de Tyrreense zee. Voorbij deze rivier ligt de zuidelijkste provincie van de laars: Calabrië. Een land op zichzelf. Dat is waar de reis me dit jaar gaat brengen. Het zal wederom in September zijn wanneer ik, na meer dan tien jaar, terugkeer naar zuid-Italië. Dit keer blijf ik bovendien iets langer.

Het plaatsje heet Pentedattilo/Pentidattilo. Een zo goed als verlaten dorpje in de teen van de laars. Het huisje dat ik heb geboekt ligt midden in dit dorp. Met uitkijk op de Tyrreense zee en de Etna op Sicilië is er verder he-le-maal niks. Dus net als in 2006 zal het veel lezen en wandelen zijn. Rustig de dagen aan me voorbij laten gaan, zonder dat er iets moet. Het klinkt misschien gek, maar ik kan niet wachten om op het terras, in het licht van de ondergaande zon, me dood te gaan vervelen. 🙂

A presto, Calabria! È stato troppo a lungo, mio amico vecchio.